Meegroeien of doorstromen in de wijk?

Over het belang van sociale cohesie.
“In mijn vorige blog heb ik mijn eerste gedachten over de rol van gemeenschapszin in de ruimtelijke ordening proberen te verwoorden. Verschillende mensen hebben gereageerd en ondertussen heb ik boeiende gesprekken gehad over leefbaarheid, sociale betrokkenheid en hoe ruimtelijke ordening daar invloed op kan uitoefenen. Ook in het nieuws heeft ‘leefbaarheid in de wijken’ weer de nodige aandacht gekregen. Uit een onderzoek van de Vereniging Van Woningcorporaties Aedes blijkt dat de leefbaarheid in arme wijken achteruit holt en de tegenstelling met de welvarende wijken groter wordt. In een NOS-artikel naar aanleiding van dit onderzoek stelt Aedes-voorzitter Marnix Norder: “De Vogelaarwijken zijn terug”. Maar zijn de ‘Vogelaarwijken’ ook daadwerkelijk terug of is er sinds de aanwijzing in 2007 in die wijken niets veranderd? En zijn de ‘Vogelaarwijken’ er dus nog steeds?
In datzelfde NOS-artikel geeft Norder aan dat de tweedeling tussen goede en slechte wijken steeds groter wordt en ‘Vogelaarwijken’ terug bij af zijn. Vanuit mijn ruimtelijke ordeningsbril lees ik dit citaat van Norder anders, namelijk: de gewenste ‘menging’ van wijken (zowel in bevolkingsopbouw als woningtypen) heeft nog niet plaatsgevonden. De wijken blijven vooralsnog specifiek in sociale opbouw en woningtypen. In hetzelfde artikel wordt uitgelegd hoe we de kwalificaties ‘goed’ en ‘slecht’ moeten lezen. In wijken die voor meer dan twee derde uit sociale huurwoningen bestaan, stromen meer mensen met lage inkomens en psychische of fysieke problemen in. In deze wijken wordt 15 procent meer overlast en 9 procent meer agressie geregistreerd dan het landelijke gemiddelde.
Leefbaarheid in ‘Vogelaarwijken’
Zonder de aspecten agressie en overlast te bagatelliseren, kan je de vraag stellen of de leefbaarheid in de ‘Vogelaarwijken’ wel zo slecht is. Uiteindelijk is het een specifiek ‘gevoel’ dat er bij de bewoners leeft. Eén van de gesprekken die ik afgelopen tijd heb gevoerd, is met Eric Hol van het bedrijf Invisor (kenniscentrum voor ruimtelijke analyse). Hij heeft onderzoek gedaan naar de leefbaarheid in en het functioneren van een aantal buurten in Utrecht Noordwest, waaronder de Vogelaarwijken Ondiep en Zuilen-Oost. “Als je de mensen uit de wijk zelf vraagt een cijfer te geven dan is dat overwegend ruim voldoende”. Ondanks negatieve berichten is er een bepaalde sociale cohesie in de wijk. Men vindt elkaar op verschillende vlakken. Er zijn problemen zoals armoede, maar die zijn niet vanaf de buitenzijde zichtbaar. Ze zijn onderling bekend (achter de voordeur) en worden met elkaar gedeeld. Er is sprake van een bindende factor in de wijk. Natuurlijk zijn er ook aandachtspunten die niet alleen in deze wijk spelen, maar ook in de ‘betere’ wijken, zoals te weinig groen, te weinig parkeerplekken en niet veilig genoeg voor kinderen. Dit is dus niet een exclusief probleem voor de ‘Vogelaarwijken’. Maar in de beeldvorming komt dit zo vaker naar voren.
Meegroei- of doorstroombuurten
De ‘menging’ van wijken als oplossing voor de grotere tweedeling tussen ‘goede’ en ‘slechte’ wijken is niet in alle gevallen een oplossing. Er blijven altijd verschillen in buurten aanwezig. Dat zie je ook op het ‘platteland’ waar bijvoorbeeld het aspect sociale cohesie als iets vanzelfsprekend lijkt. Maar niet iedereen zit te wachten op een plek met een ruime sociale cohesie. Er zijn nu eenmaal mensen die graag wat anoniemer wonen en niet op de vingers gekeken willen worden. Eric Hol maakt dan ook het onderscheid tussen ‘meegroei- of doorstroombuurten’. Bij een ‘meegroeibuurt’ zal de omloopsnelheid van de woningverkoop lager zijn. Mensen blijven er langer wonen en willen graag dat de voorzieningen en woningtypen meegroeien met hun behoefte. De mensen zijn verbonden met de buurt en hechten grote waarde aan de sociale cohesie. In deze buurten zijn de openbare ruimte en voorzieningen van groot belang. Het zijn plekken waar men elkaar ‘ontmoet’. Dit kan al het simpele rondje met de hond zijn of de weg naar het schoolplein. Meegroeibuurten zijn ook vaak een eindpunt voor veel mensen.
Bij de doorstroombuurt wonen mensen er vaak ‘tijdelijk’ en stroomt men door naar een volgende buurt als sprake is van een volgende levensfase. De voorzieningen hoeven in doorstroombuurten niet mee te groeien. Het is vaak een aanleiding om in een dergelijke buurt te gaan wonen. Als er doorgestroomd is naar een andere buurt, dan is de voorziening ook in mindere mate nodig. Ook is de sociale cohesie in een doorstroombuurt anders.
De verschillende ‘Vogelaarwijken’ – vaak van oorsprong volksbuurten – kan je typeren als een meegroeibuurt. Het klopt dat door de woningtypologie in deze wijken een bepaalde groep mensen blijft wonen, maar zeker geldt dat dit mensen zijn die van oudsher binding hebben met de wijk en er juist om die reden graag willen blijven wonen.
Door in deze wijken in zetten op ‘menging’ van woningtypen en groepen kan het juist zijn dat de huidige groep met een binding met de wijk (en sociale cohesie) zich er minder thuis gaat voelen en minder betrokken raakt met de wijk. Een averechts effect. Zeker als deze menging (in deze buurten ongewenste) gentrificatie in de hand werkt.
Het concretiseren van leefbaarheid
In mijn vorige blog heb ik mezelf de vraag gesteld hoe we mensen op een simpele manier blijvend kunnen binden aan dorp, wijk en buurt. Hoe wij daar als Ruimtelijke Ordenaars, Landschappers en Stedenbouwkundigen onze bijdrage aan kunnen leveren? Ik heb toen de focus gelegd op de openbare ruimte als stukje van ‘ons’ om de verbondenheid met de buurt te verbeteren.
De gesprekken van de afgelopen tijd laten zien dat het goed is om nuances aan te brengen. Dat begint al bij het begrip ‘leefbaarheid’ wat, om mijn vraag te concretiseren, eigenlijk ‘sociale cohesie’ is. De inrichting van onze openbare ruimte kan (of moet) ondersteunend zijn aan de sociale cohesie. Welke mate er van sociale cohesie nodig is, hangt af van de wens van de mensen die er wonen of gaan wonen. Wat die wens is? Daarvoor zul je het gesprek aan moeten gaan.
Een wens van een groep bewoners kan zijn om met rust gelaten te worden. We moeten respecteren dat er mensen zijn die geen boodschap hebben aan sociale cohesie en het liefst zo anoniem mogelijk willen wonen. Dat betekent niet automatisch dat deze mensen geen warm hart hebben voor hun buurt, wijk, stad of dorp. De beperktere ‘sociale cohesie’ impliceert niet dat er geen betrokkenheid is bij het leefbaar houden.
Kortom: we zijn in staat om met elkaar het begrip ‘leefbaarheid’ en ‘sociale cohesie’ beter de doorgronden als we intensief in gesprek gaan met de bewoners van een wijk of buurt. Niet over maar met bewoners praten.
Heb jij een buurt of wijk waarvan je de ‘leefbaarheid’ of ‘sociale cohesie’ van wilt doorgronden? Hoe zie jij de toekomst van die buurt? Ik zou graag eens met je sparren om te kijken wat er beter kan. Schroom niet om contact met mij op te nemen!”
Pascal Hendriks
Senior adviseur ruimtelijke ordening
M 06 – 117 38 181
E p.hendriks@lodewijckgroep.nl